Een wereldwijde opstand
Wereldwijd groeit de weerstand tegen regels en bureaucratie. De Anti-Red-Tape Revolution, zoals The Economist het noemde, is zichtbaar op verschillende continenten. In Argentinië gaf Milei het startsein, Trump – met Musk als zijn beulsknecht – volgt in de VS, en de EU blijft niet achter. Het doel: bureaucratische hindernissen slechten, processen ‘vereenvoudigen’ en de concurrentiepositie versterken. In Europa liggen na het ‘Omnibus-voorstel’ vooral de duurzaamheidsregels onder vuur.
Het belang van geschiedenis
Geschiedenis is vaak cruciaal om te begrijpen waarom bepaalde regels zijn ingevoerd. Het gebied van regelgeving en toezicht is echter typisch een terrein waar vooral Geschichtsvergessenheit lijkt op te treden, zoals de Duitsers het noemen: een collectief geheugenverlies waardoor mensen regels willen schrappen, omdat ze de oorsprong ervan niet meer kennen. Terwijl de anti-bureaucratiebewegingen vooral gevoed worden door urban myths over toezichthouders—verhalen die later vaak niet waar blijken. (Zie bijvoorbeeld dit wat oudere artikel uit Groot-Brittannië – maar iedereen kent wel zo’n voorbeeld). Ondertussen blijft de kennis over de daadwerkelijke oorsprong van regels onderbelicht– of wordt bewust vergeten.
Een treffend voorbeeld zag ik enkele maanden geleden in een commissiedebat van de Tweede Kamer (6 november 2024), waar ook in een uitzending van Zembla aandacht aan werd besteed. Het ging over de registratieplicht van chemische stoffen voor het MKB. VVD-Kamerlid Arend Kisteman noemde de registratieplicht als voorbeeld van overbodige regelgeving, wat het MKB in de weg zat. Hij noemde expliciet schilders, kappers en schoonmakers als groepen die last hadden van deze regel. SP-Kamerlid Bart van Kent stelde hem vervolgens echter de terechte vraag: waar kwamen die regels dan eigenlijk vandaan? Waren ze niet ooit ingesteld om een probleem op te lossen? Een antwoord kwam er niet.
Nu wil het geval dat precies bij de gevallen die hij noemde er een belangrijke geschiedenis aan vooraf gegaan is.
Kapperseczeem en Schildersziekte
Neem bijvoorbeeld kappers: eind 20e eeuw werden steeds meer chemische producten gebruikt in salons: haarverf, permanent- en bleekmiddelen etc.. Langdurige blootstelling aan deze stoffen leidde bij voor kappers/kapsters tot ernstige huidklachten. Op een gegeven moment had zo’n 15% van de kappers last van kapperseczeem.
Misschien vraag je je af of het zo erg is, kapperseczeem. Het lijkt niet meteen levensbedreigend, maar veel kappers/kapsters verloren hun baan door deze aandoening, omdat ze simpelweg hun werk niet meer konden doen. Als mensen hun carrière moeten opgeven door schade van chemicaliën, lijkt me dat verre van wenselijk. Bovendien is het moeilijk te rijmen met de slogan “werk moet lonen”. Het minste wat je kunt verwachten van werk dat loont, is toch dat het je niet ziek maakt en dat je het zolang kunt blijven doen als je wilt, zou je zeggen.
In 2008 werd een kapperszaak daadwerkelijk verplicht om een schadevergoeding te betalen voor een oud-werkneemster met kapperseczeem, omdat de salon geen veilige werkomstandigheden had geboden. Er waren geen geschikte handschoenen en aparte ruimtes voor het mengen van de chemicaliën. Werkgevers hebben er dus ook zelf belang bij om de regels te volgen over veilig werken met chemicaliën: het kan helpen om schadeclaims te voorkomen.
Een ander voorbeeld zijn schilders. Waarom vielen schilders lange tijd vaker van steigers dan bouwvakkers? Door de chemische oplosmiddelen in verf. Deze veroorzaakten het Organisch Psychosyndroom (OPS), oftewel schilderziekte. Na jaren van vakbondsdruk werd in 2000 eindelijk een vervangingsplicht voor oplosmiddelen ingevoerd (oud IISG-er Sjaak van der Velden heeft een boek over deze strijd geschreven). Maar de vervangingsplicht garandeert niet dat iedereen deze naleeft, daarom is het bijhouden van gebruikte stoffen essentieel.
Verzwakken van de positie van werknemers
Er zijn talloze regels ontstaan in Nederland omtrent veilig en gezond werk, die uit echte problemen op de werkvloer voortkwamen, en waarvoor oud-werknemers hebben gestreden om die ingevoerd te krijgen. En juist bij kleine bedrijven, zoals ook in de genoemde Zembla-uitzending wordt aangegeven, is de naleving van veiligheidsregels vaak slechter dan bij grote bedrijven.
De registratieplicht lijkt misschien geen direct preventiemiddel, maar het is wel een manier voor werknemers om hun recht op compensatie te claimen. Het willen afschaffen van die registratieplicht is niets meer dan het verzwakken van de positie van werknemers en hun recht op compensatie voor schade op het werk opgelopen.
Geschichtsvergessenheit in de werkgeverslobby
Een mooi staaltje Geschichtsvergessenheit rondom regulering van de werkvloer las ik in een beleidsdocument van MKB Nederland– een document dat vermoedelijk als inspiratie gediend heeft voor het pleidooi om de registratieplicht bij kappers en schilders te willen schrappen. ‘Van regeldruk, naar regelrust’, heette het, en het was een pleidooi voor minder regeldruk voor MKB-bedrijven.
Er staan klassieke waarschuwingen in het document, zoals dat de strenge regels ondernemers “de grens over jagen” en dat de concurrentiepositie door die regels onder druk staat. Dat strenge regels de concurrentiepositie van sommige bedrijven kunnen verslechteren, is een mogelijkheid waar je als beleidsmaker zeker rekening mee moet houden, maar je kunt die waarschuwing toch niet serieus blijven nemen als die op iedere gelegenheid zonder enige onderbouwing van stal wordt gehaald.
Kappers en schilders die massaal de grens overgaan? Lijkt me onwaarschijnlijk.
Maar ik trof in dit document ook de volgende stelling aan:
“Steeds meer regelgeving in combinatie met beperkte toezichtcapaciteit heeft als gevolg gehad dat toezicht op en uitvoering van regelgeving in hoge mate op het bord van ondernemers terecht is gekomen via rapportages, meldingen en keuringen en certificeringen”.
Die zin deed me even met mijn ogen knipperen. Ik moest hem een paar keer lezen (ook omdat hij niet uitblinkt in leesbaarheid). Maar als ik hem afslank, staat er: door ‘beperkte toezichtcapaciteit’ ligt het toezicht nu ‘op het bord van ondernemers’.
Je zou bijna denken dat die ‘beperkte toezichtcapaciteit’ deze werkgeversorganisatie als een verrassing in de staart heeft gebeten— alsof het plotseling uit de lucht is komen vallen.
Maar dat is natuurlijk niet het geval: de ‘beperkte toezichtcapaciteit’ is het gevolg van decennialange lobby van werkgeversorganisaties, die klaagden over hoe vaak ze wel niet werden geïnspecteerd, onder andere door de Arbeidsinspectie (soms wel een keer per jaar!). Zij vonden dat het systeem te veel op wantrouwen was gebaseerd.
Geschichtsvergessenheit ten top. De werkgeversorganisaties hebben zelf om deze situatie gevraagd, maar dat lijken ze nu vergeten te zijn.
Solidariteit als oplossing voor MKB-problemen
Het probleem van beroepsziekten is groot, zoals de uitzending van Zembla treffend laat zien. Vooral in kleinere bedrijven zijn de risico’s groot. Natuurlijk, MKB-bedrijven zijn te vinden in allerlei sectoren en de risico’s zijn moeilijk te vergelijken: je kunt moeilijk de risico’s van garagebedrijf Sleutelstad vergelijken met die van snackbar de Warme Hap. Maar binnen dezelfde sector, bijvoorbeeld binnen metaal, lopen kleinere bedrijven meer risico’s dan grotere spelers. Kleinere bedrijven hebben meestal minder middelen om in uitgebreide veiligheidsmaatregelen te investeren, terwijl grotere bedrijven daar vaak wél de capaciteit voor hebben.
Is de oplossing dan om de regels te versoepelen voor het MKB? Ik denk dat we eerder in een andere richting moeten denken.
Er wordt vaak op gewezen dat het poldermodel onder druk staat door de afnemende representativiteit van de vakbonden. Lidmaatschap van vakbonden neemt al jaren af, en steeds minder werkenden vallen onder cao’s. Maar hetzelfde is het geval bij werkgevers! Juist binnen het midden- en kleinbedrijf blijkt dat die veel minder zijn georganiseerd dan vroeger. Dat zou je een teken van afnemende solidariteit onder bedrijven kunnen zien. Ook daar is het ieder voor zich.
Als de verplichtingen inderdaad te zwaar wegen voor MKB-bedrijven, zou het dan niet beter zijn om de lasten op de een of andere manier gezamenlijk te dragen? Misschien ligt de oplossing niet in het verminderen van de regeldruk, waarvan de rekening uiteindelijk bij de werkenden komt te liggen, maar in het versterken van solidariteit onder werkgevers. Dat zou wel eens veel eerder de sleutel kunnen zijn tot het oplossen van de gesignaliseerde problemen.
De strijd tegen red tape gaat ver terug
Het vroegste voorbeeld van een expliciete werkgeverslobby om toezicht en regelgeving terug te dringen ben ik in het archief tegengekomen in 1930. Een brief van werkgeversorganisaties aan de minister waarin ze zeggen dat ze een ‘leger’ zien oprukken van controleurs die de achturige werkdag handhaven, en of dat niet wat minder kon. (Het ‘leger’ bestond uit 27 controleurs)
Voor de huidige situatie moeten we iets minder ver terug in de tijd en staat vooral het programma “Eenduidig Toezicht” aan de voet van de inkrimping van de toezichtcapaciteit, begonnen in 2005. Dit programma leidde uiteindelijk tot de meest draconische bezuinigingen op het toezicht ooit. In het plan van aanpak stond het duidelijk verwoord: tot stand gekomen met de steun van VNO-NCW en MKB Nederland. Met nog de toevoeging dat vooral MKB-bedrijven, ‘maximaal twee keer per jaar zullen geïnspecteerd moeten worden’ (en dan gaat het om inspecties van alle toezichthouders, niet alleen de Arbeidsinspectie).
Met succes kan ik wel zeggen. In een tussenrapportage van een jaartje later werd, toch wel met enige trots, geconstateerd, dat een gemiddeld bedrijf slechts 1 keer in de 30 jaar gecontroleerd zou worden door de Arbeidsinspectie.
Reuze interessant dit! Wij waren bij Rode cijfers ook al van plan om deze week iets te schrijven over regeldruk! Gelukkig hebben we een cijfermatige en geen historische inslag dus zijn de stukken prima complementair.