De keerzijde van fossiele vooruitgang
Van kinderarbeid in kolenmijnen tot moderne klimaatschade
Voor Trouw schreef ik een reactie op een opiniestuk van Ralf Bodelier, getiteld “We zijn welvarend en gezond, met dank aan fossiele brandstof” (Trouw, 15 mei 2025).
Mijn stuk is hier te lezen.
Ik wilde deze post gebruiken om wat meer onderbouwing te geven voor mijn stellingen in het opiniestuk.
Eerst even kort over het opinieartikel van Bodelier: hij stelt daarin dat de vooruitgang in welvaart, gezondheid en levensverwachting van de afgelopen anderhalve eeuw de nadelen van klimaatverandering compenseert. Zijn kernpunt: fossiele brandstoffen hebben de mensheid ongekende welvaart gebracht, en dankzij diezelfde welvaart kan die zich steeds beter wapenen tegen de gevolgen van een veranderend klimaat, en zal ze in staat zijn om de CO₂-uitstoot te verminderen.
Het stuk stond helaas bol van halve waarheden en op z’n minst misleidende interpretaties van onderzoeksgegevens. Dus dat was reden genoeg voor mij om te reageren.
Ik viel echter vooral over één zinnetje in zijn bijdrage:
"Met dank aan fossiele energie, schaften we zowel slavernij als kinderarbeid af: stoommachines namen het zware werk over."
De formulering is vermoedelijk bewust vaag gehouden – de precieze oorzaak-gevolg relatie blijft in nevelen gehuld. Maar als er al een verband is tussen slavernij, kinderarbeid en fossiele brandstoffen is die eerder andersom.
De historische realiteit: kinderarbeid nam eerst toe
Zoals ik betoogde in mijn opiniebijdrage: de loop van de geschiedenis lijkt vooral op het tegendeel te wijzen. In de vroege industrialisatie van Groot-Brittannië nam kinderarbeid niet af maar toe door de opkomst van fossiele brandstoffen. Het beste bewijs: kinderen werkten begin 19e eeuw letterlijk in de kolenmijnen.
De gegevens over kinderarbeid in de Britse kolenmijnen heb ik ontleend aan Peter Kirby (Child Labour in Britain, 1750–1870, Palgrave 2003, p. 78). Die heeft ze weer ontleend aan de Britse Children's Employment Commission van het Britse parlement uit 1841. Het was een enquête onder bepaalde mijnen, en niet alle mijnen wilden meewerken, dus het geeft geen volledig beeld. Maar het onderzoek was aanleiding genoeg voor de Britse regering om de bepalingen in de Mines Act van 1842 in te voeren over het verbod op kinderarbeid in de mijnen onder de 10.
De meest gangbare uitleg voor het hoge voorkomen van kinderarbeid in de kleine mijnen in West-Yorkshire in die periode, is dat de schachten daar erg nauw waren en dat alleen kinderen in staat waren de kolen te dragen of te trekken door de nauwe mijnschachten.

In de grotere mijnen met dikkere steenkoollagen en meer dakruimte konden fysiek grotere arbeiders worden ingezet en kon efficiënter machinetransport worden gebruikt, bijvoorbeeld door de inzet van paarden of door stoomaangedreven karretjes. Mechanisering speelde dus weliswaar een rol in hoeveel kinderarbeid men nodig achtte in de mijnen, maar dat neemt niet weg dat ook in die grotere, deels gemechaniseerde mijnen nog veel kinderen werkten: nog steeds ca. 13% van de werknemers was onder de 13. Dat kwam omdat die kinderen niet alleen werden ingezet voor het sleepwerk. Een typische werkzaamheid voor kinderen in negentiende-eeuwse steenkoolmijnen was het bewaken van de ventilatiedeuren. Deze kinderen, vaak trappers genoemd, zaten urenlang alleen in het donker bij de ventilatieschachten en moesten de deuren openen en sluiten wanneer mijnwerkers of steenkoolkarren passeerden.
De Nederlandse context
In Nederland was er vermoedelijk minder sprake van kinderarbeid in de mijnen, dat had deels te maken met de Napoleontische mijnbouwwet van 1810. Daarin was al een verbod opgenomen voor kinderen onder de 10 om ondergronds in mijnen te werken. We hebben het vaak over het Kinderwetje van Van Houten van 1874, maar strikt genomen was dit de eerste wet die kinderarbeid in Nederland beperkte. Belangrijk om op te merken is dat dit een verbod was dat uitsluitend ging om ondergronds werk.
Omdat de industrialisatie in Nederland niet zo snel ging als bijvoorbeeld in Groot-Brittanie, nam de steenkoolwinning in de negentiende eeuw in Nederland nog niet zo'n grote vlucht als in andere landen. Maar er zijn genoeg beschrijvingen van kinderen die werkten rondom de mijnen in de 19e eeuw. Bijvoorbeeld het sorteren van kolen was een bezigheid die typisch door kinderen werd gedaan.
België is een beter voorbeeld. Op het moment dat de Napoleontische mijnbouwwet werd ingevoerd, vond de meeste kolenwinning in Nederland plaats op wat nu Belgisch grondgebied is. En toch zie je dat kinderarbeid daar nog lang voorkwam. In 1869 was bijvoorbeeld twintig procent van de werkkrachten in de Belgische mijnindustrie – op dat moment 80.000 personen – zestien jaar of jonger. Zelfs in 1898 wordt er nog verslag gedaan van meer dan 10.000 kinderen onder de 16 in Belgische mijnen.

Mechanisering en automatisering kwam pas veel later
Kort samengevat: de groeiende vraag naar fossiele brandstoffen leidde in eerste instantie vooral tot méér kinderarbeid. Pas toen deze vorm van uitbuiting verboden werd en de factor arbeid duurder werd, kwam er serieuze aandacht voor arbeidsbesparende technologieën in de mijnbouw.
In het opinieartikel stel ik dat de grote mechanisering en automatisering in de mijnbouw pas in de tweede helft van de 20e eeuw plaatsvond. Daarmee wil ik niet voorbijgaan aan de technologische ontwikkelingen in de mijnbouw in de 19e eeuw (die ik zoeven beschreef en volgden op de eerste beperkingen op kinderarbeid: de introductie van mechanisch vervoer van kolen bijvoorbeeld). Maar dit waren nog niet de echte arbeidsbesparende technologieën zoals die in de 20e eeuw ontwikkeld werden.
Een klein zijpaadje, maar een van de vele interessantste observaties die ik tegenkwam in het boek van Jean-Baptiste Fressoz – het boek dat ik ook aanhaal in de opiniebijdrage – gaat over automatisering van de steenkoolwinning in de 20e eeuw. Hij bespreekt deze ontwikkeling in de context van de afname van de werkgelegenheid in de ondergrondse mijnen in bijvoorbeeld de Appalachen, een beroemde mijnbouwstreek in de Verenigde Staten. Die streek is de laatste tijd onderwerp van veel politiek debat: veel MAGA-aanhangers wijzen graag op het verlies van banen in deze mijnstreek als hét voorbeeld van hoe arbeiders in de steek zijn gelaten door links-liberale politici, en ze zien de verwaarlozing van deze streek als rechtstreeks gevolg van overheidssteun voor groene energie.
Wat Fressoz echter overtuigend laat zien, is dat het verdwijnen van banen in de ondergrondse mijnen van de Appalachen niets te maken heeft met de veronderstelling dat steenkool werd verdrongen door groene energie. Integendeel, het steenkoolverbruik is alleen maar toegenomen in de afgelopen jaren.
De vraag naar steenkool is onverminderd groot, maar het zijn vooral de goedkopere dagbouwgroeven, waar met zware machines het steenkool aan de oppervlakte wordt afgegraven die de ondergrondse mijnbouw uit de markt hebben gedrukt. De dagbouw (open-cast mining) is een vrijwel volledig geautomatiseerde vorm van mijnbouw, waar nauwelijks arbeidskrachten voor nodig zijn. Deze vorm van steenkoolwinning vindt bijvoorbeeld veel plaats in de Amerikaanse staat Wyoming. De kolen kunnen daar dus veel effecienter worden gewonnen dan in de ondergrondse groeven in de Appalachen. Kortom: de werkgelegenheid in de mijnbouw in staten als Pennsylvania en West-Virginia is niet afgenomen door groene energie, maar door concurrentie van meer innovatieve steenkoolmijnen in andere delen van Amerika.
Kinderarbeid is nog lang niet uitgebannen
Ik ga in mijn opiniestuk ook in op de huidige omvang van kinderarbeid wereldwijd. Hier is het rapport van de ILO en UNICEF waar ik het cijfer van 160 miljoen aan ontleen. Vooral sinds de covidpandemie is er volgens dit rapport weer sprake van een toename van kinderarbeid wereldwijd.
Over de situatie in de steenkolenmijnen in Afghanistan en Pakistan baseer ik me vooral op journalistieke artikelen. Het gaat voornamelijk om illegale mijnbouw, dus het is moeilijk om te zeggen om hoeveel kinderen het precies gaat. Er zijn wel schattingen uit 2021 over de mijnbouwstreek Balochistan in Pakistan, dat daar circa 15.000 kinderen bij steenkoolwinning zijn betrokken. Ik benadruk de rol van kinderen bij het winnen van steenkool om de expliciete connectie tussen fossiele brandstoffen en kinderarbeid duidelijk te maken, maar ook in andere vormen van mijnbouw is nog geregeld sprake van kinderarbeid. Met name bij het delven van de grondstof mica zijn grote zorgen over de hoeveelheid kinderen die daar bij betrokken zijn, bijvoorbeeld in Madagascar.
Sterfte door klimaatverandering
Een ander punt uit Bodeliers betoog waar ik wat dieper op in wilde gaan is zijn claim dat klimaatgerelateerde sterfte met 99 procent zou zijn afgenomen in de afgelopen eeuw.
Hier het citaat van Bodelier:
Met nog meer succes beschermen we ons tegen het veranderende klimaat. Dankzij dijken en waterkeringen, airconditioners en stormschuilplaatsen – alles gebouwd met fossiele energie – daalde de ‘klimaatgerelateerde sterfte’ in de afgelopen eeuw met 99 procent. Stierven in de jaren 1920 jaarlijks zo’n 450.000 mensen aan stormen, overstromingen, droogtes en hittegolven, in 2024 waren dat er minder dan 4500 – terwijl de wereldbevolking met zes miljard mensen groeide.
Ik heb echt geprobeerd te achterhalen hoe Bodelier tot deze cijfers komt, maar vooral dat getal van 4.500 in 2024 kan ik met de beste wil van de wereld niet reconstrueren.
Vermoedelijk baseert hij zich op data uit de EM-DAT (de Emergency Events Database), een database die het aantal directe doden bij grote natuurrampen registreert. Maar zelfs bij raadpleging van deze database komen de door Bodelier genoemde cijfers niet overeen met de beschikbare gegevens. EM-DAT heeft in 2024 16.753 doden door natuurrampen geregistreerd. Ik dacht nog: vooruit, hij heeft het enkel over “stormen, overstromingen, droogtes en hittegolven”, dus misschien heeft hij het aantal doden door aardbevingen weggelaten (daar valt iets voor te zeggen, want die zijn minder het gevolg van klimaatverandering) maar ook dan kom ik niet op 4.500 uit. Alleen al bij overstromingen was het aantal doden in 2024 meer dan 4.500, namelijk 5.883. Waar Bodelier zijn gegevens vandaan haalt blijft dus een mysterie.
Hoe je met selectieve data een afname van 99% kunt 'bewijzen'
En een ander punt: wat vergelijkt hij precies? “Stierven in de jaren 1920 jaarlijks ongeveer 450.000 mensen…” is dat een langjarig gemiddelde? Tien jarig? Is het niet heel vreemd om dat dan met één jaar, 2024, te vergelijken? Als je dat ene jaar, 2024, vergelijkt met het jaar precies honderd jaar geleden, 1924, kom je op iets heel anders uit. In 1924 was het aantal doden door natuurrampen volgens de EM-DAT heel laag (3.009). Dus dan was er eigenlijk sprake van een stijging van 457%! (3.009 => 16.753).
Dat is natuurlijk een absurde vergelijking, een duidelijk voorbeeld van cherrypicking, maar bij Bodelier is dat evengoed het geval. Een tienjarig gemiddelde vergelijken met één jaar is nog stompzinniger! En bovendien: het tienjarige gemiddelde in de jaren 10 zag er weer heel anders uit dan dat van de jaren 1920. Waarom neemt hij niet dat decennium als uitgangspunt van de vergelijking?

De data van EM-DAT worden vaak gebruikt voor dit type redeneringen. De cijfers worden frequent aangehaald door erkende twijfelzaaiers, de meest notoire is waarschijnlijk Indur M. Goklany, wiens werk gretig wordt geciteerd op websites als Breitbart – wat al een indicatie geeft van hoe serieus je hem moet nemen. Ik vermoed dat Bodelier zijn argumentatie aan hem heeft ontleend, of hij baseert zich op Bjorn Lomborg, iemand uit dezelfde categorie twijfelzaaiers, die vergelijkbare stellingen loopt te verdedigen (Lomborg had het in 2022 ook over een afname van 99%, recent had hij het over 98%, allemaal net weer wat andere cijfers dan Bodelier, dus het mysterie waar Bodelier zijn cijfers vandaan haalt is nog niet opgelost…).
Waarom de EM-DAT data misleidend worden gebruikt
Het feit dat ik de cijfers die Bodelier noemt niet kan reconstrueren neemt niet weg dat er een dalende trend waarneembaar is in het aantal directe doden door natuurrampen in de afgelopen eeuw, zeker als je de groei van de wereldbevolking meeneemt. Maar wat zegt dat precies? De afname is vooral toe te schrijven aan verbeterde waarschuwingssystemen en infrastructuur, waardoor mensen eerder geëvacueerd worden, hulpdiensten alerter kunnen reageren bij acuut gevaar en sneller ter plaatse kunnen zijn.
De EM-DAT is verder heel beperkt om als graadmeter voor de gevolgen van klimaatverandering te nemen (wat de onderzoekers bij EM-DAT zelf ook uitvoerig uitleggen trouwens). Belangrijke aspecten van klimaatgerelateerde sterfte blijven namelijk buiten beschouwing van deze database:
Hittegerelateerde sterfte wordt bijvoorbeeld maar zeer beperkt beschouwd als direct gevolg van een natuurramp en ontbreekt voor een groot gedeelte in de statistieken. Studies gepubliceerd in Nature Medicine tonen juist een duidelijke toename aan in dit type sterfte: hier de studie over 2022 en hier die over 2023, waarin cijfers worden genoemd als 61,672 in 2022 en 47,690 in 2023. En dat is in Europa alleen.
Het door mij geciteerde rapport van de Copernicus Climate Change Service (de EU-instantie voor klimaatadaptatie en -mitigatie) baseert zich op deze bredere studies naar hittegerelateerde sterfte en daarin staat ook de bevinding van de 30% toename in hittegerelateerde sterfgevallen in de laatste 20 jaar.
De bredere impact van klimaatverandering
De EM-DAT cijfers hebben dus uitsluitend betrekking op acute sterfgevallen bij extreme gebeurtenissen, maar ze zeggen niets over de sluimerende en systematische gevolgen van klimaatverandering.
De WHO schat dat klimaatverandering nu al verantwoordelijk is voor meer dan 250.000 extra doden per jaar door ondervoeding, malaria, diarree en hittestress (die concentreert zich overigens vooral in landen die het minst hebben bijgedragen aan het klimaatprobleem)
Volgens de VN Voedsel- en Landbouworganisatie (FAO) heeft klimaatverandering bijgedragen aan de toename van ondervoeding wereldwijd, met meer dan 150 miljoen extra ondervoede mensen in de laatste zes jaar
De WHO noemt haar schatting van 250.000 doden overigens 'conservatief'.
Compenseert afnemende kou voor toenemende hitte?
Er is nog wel iets anders belangrijks om te vermelden: wereldwijd sterven nog steeds meer mensen aan de gevolgen van kou dan aan de gevolgen van hitte. Opwarming van het klimaat zou in theorie positief kunnen uitpakken voor de streken waar kougerelateerde sterfte veel voorkomt. Er is een bekende studie uit 2021 die deze observatie onderbouwt. (Wellicht baseert Bodelier zich op een complexe berekening waarin hij sterfgevallen door kou en hitte bij elkaar optelt en aftrekt, en zo tot een netto aantal van 4.500 komt. Wie zal het zeggen, het blijft gissen…)
Maar die bevindingen over de afname van sterfte door kou zijn zeker niet geruststellend. De balans verandert namelijk snel. Hitteoverlast neemt heel sterk toe naarmate de temperaturen stijgen. Bij elke graad opwarming neemt de hitte-gerelateerde sterfte veel sterker toe dan dat de kou-gerelateerde sterfte afneemt. Hitte-gerelateerde sterfte treft bovendien veel vaker en veel sterker kwetsbare populaties in armere gebieden van de wereld. En we hebben het nu over een tijdelijke momentopname. We zitten nog relatief vroeg in het opwarmingsproces. De meeste klimaatmodellen voorspellen dat rond 2050-2100 de hitteoverlast de kou-gerelateerde voordelen ruimschoots zal overtreffen.1
Stijgende materiële schade ondanks betere rampenbestrijding
Zelfs als we Bodeliers stelling zouden accepteren dat er een afname is in klimaatgerelateerde sterfgevallen, blijft één feit onweerlegbaar: het aantal natuurrampen neemt zeer snel toe, dat laten de EM-DAT gegevens duidelijk zien.

En de materiële schade die deze natuurrampen veroorzaken is de afgelopen decennia explosief gestegen. Met andere woorden: terwijl we dus beter zijn geworden in het redden van mensenlevens, kunnen we de materiële kosten van deze rampen op geen enkele manier in toom houden. Zie bijvoorbeeld deze studie in de Proceedings of the National Academy of Sciences (PNAS), die vooral over een enorme stijging in de frequentie en omvang van extreem schadelijke natuurrampen met hoge kosten spreekt.
Verzekeringsindustrie als graadmeter
De beste bron voor de ontwikkeling in de materiële kosten van natuurrampen zijn de herverzekeraars. Deze instanties dekken voor extreme, moeilijk voorspelbare gebeurtenissen zoals natuurrampen. Munich Re, 's werelds grootste herverzekeraar, rapporteerde dat natuurrampen de herverzekeraars in 2021 120 miljard dollar kostte, en 140 miljard in 2024. Dat was aanzienlijk meer dan het tienjarig gemiddelde van ongeveer 94 miljard dollar.
Interessant genoeg waarschuwde Munich Re al in de jaren '70 voor opwarming van de aarde, toen het merkte dat overstromingsschade sterk toenam. Deze ontdekking leidde bij een Canadese krant tot een krantenartikel met de cynische maar duidelijke kop: "No climate-change deniers to be found in the reinsurance business."
Dit zijn dus geen abstracte zorgen; het gaat om grote economische verliezen die mensen direct raken. Verzekeraars ondernemen momenteel ook concrete acties, bijvoorbeeld door zich terug te trekken uit risicogebieden en premies drastisch te verhogen. Herverzekeringstarieven in de VS, een van de landen die het meest door natuurrampen wordt getroffen, stegen naar schatting tussen 45 en 100 procent alleen al in 2023
Groeiend aantal ontheemden
Naast de materiële schade is ook het aantal displaced persons (ontheemden) een belangrijk gevolg van klimaatverandering en het oplopende aantal natuurrampen. Rampen dwongen meer dan 45 miljoen mensen in 2024 om hun huizen te verlaten; het hoogste aantal weersgerelateerde ontheemden in de afgelopen decennia. Daarin is ook een duidelijk stijgende lijn. Hoewel veel mensen wellicht snel konden terugkeren in 2024, waren aan het einde van het jaar nog steeds 9,8 miljoen mensen ontheemd en konden zij niet naar huis terugkeren.
45 miljoen ontheemden en 140 miljard schade: cijfers die niet liegen
Hoewel er mogelijk vooruitgang is geboekt in het voorkomen van directe sterfte bij natuurrampen, geven de gegevens die Bodelier voorschotelde dus geen volledig beeld van de impact van klimaatverandering en bieden ze weinig hoop over dat we alles wel onder controle krijgen. De systematische effecten op gezondheid en voeding, de explosief stijgende materiële schade en het groeiende aantal klimaatontheemden tonen aan dat de gevolgen van klimaatverandering allesbehalve afnemen. En dat is geen goed nieuws.
Nog even iets over de walvisjacht
Ik schreef in de opiniebijdrage hoe oliemaatschappijen midden 19e eeuw vol trots vermeldden dat hun petroleum de jacht op walvissen overbodig had gemaakt, wat volledige flauwekul was. Tot diep in de 20e eeuw was er een zeer levendige walvisjacht. Hier zie je die euforie al op de hak genomen in een karikatuur uit 1861.
Maar, terwijl de walvisjacht (vooral voor de traan) is afgenomen, neemt de jacht op haaien voor haaienlevertraan toe, zoals te zien was in een aflevering van de Keuringsdienst van Waarde deze week.
https://kro-ncrv.nl/programmas/keuringsdienst-van-waarde/haaienlevertraan-squaleen-squalaan
Ik ga hier enkel in op voorspellingen die uitgaan van een scenario waarbij de Amoc, de Atlantic Meridional Overturning Circulation, niet stilvalt. Als dat wel gebeurt zal de situatie weer heel anders zijn: https://www.theguardian.com/environment/2024/oct/23/we-dont-know-where-the-tipping-point-is-climate-expert-on-potential-collapse-of-atlantic-circulation